Elisabeth Alberdingk Thijm
Elisabeth Alberdingk Thijm werd geboren op 21 februari 1863 te Leuven en was de dochter van Petrus Paulus (Paul) Maria Alberdingk Thijm (1827-1904) en Emilie Maria (Emilia) Josepha Gfrörer (1831-1908).
Vader Alberdingk Thijm was hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Leuvense Universiteit. Hij staat eveneens bekend als medestichter van het Davidsfonds en vriend van de Vlaamse studenten.
Elisabeths levensloop werd sterk door de carrière en de interesses van haar vader beïnvloed. Evenwel groeide ze uit tot een markante dame, met noemenswaardige verwezenlijkingen. Ze gaf bovendien de geschiedenis van de Abdij van Vlierbeek kleur.
Het gezin Alberdingk Thijm
Elisabeths vader werd geboren in Amsterdam. Hij was de jongere broer van schrijver Joseph Alberdingk Thijm (1820-1889). Paul Alberdingk Thijm studeerde aan de Universiteit van Utrecht waar hij in 1851 de titel van Meester in de Wiskundige Wetenschappen verwierf. Geïnspireerd door zijn oudere broer Joseph, studeerde Paul verder aan de universiteit en behaalde in 1857 het doctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte (Afdeling geschiedenis). De daaropvolgende jaren volgde Alberdingk Thijm nog colleges in Duitsland, meer bepaald in de steden Bonn, München en Freiburg-im-Breisgau. Daar ontmoette hij de Duitse historicus August-Friedrich Gfrörer (1803-1861) - die hem sterk beïnvloedde - en huwde hij in 1859 met diens dochter, Emilie Maria (Emilia) Josepha Gfrörer.
Al snel verhuisde het koppel een eerste maal naar België waar het een tijdlang in Leuven verbleef en waar Paul zijn studie “H.Willibrordus, Apostel der Nederlanden” voltooide. Het was ook hier dat Elisabeth op 21 februari 1863 geboren werd. Omdat haar vader echter in 1864 leraar werd aan het Atheneum en aan de Hogereburgerschool in Maastricht, moest Elisabeth haar geboortestad al snel verlaten.
Elisabeth groeide op in een gezin waar kunst hoog in het vaandel gedragen werd. Dankzij haar opvoeding maakte ze van kinds af aan kennis met literatuur, bouw- en beeldhouwkunst, schilderkunst, poëzie en muziek. Omwille van de Duitse afkomst van haar moeder, werd zij tweetalig opgevoed, zowel in het Nederlands als in het Duits - een talenkennis die haar in de loop van haar leven meermaals van pas zou komen.
De verhuis naar Vlierbeek
In 1870 werd vader Alberdingk Thijm gevraagd om aan de Leuvense Universiteit kanunnik Jan Baptist David (1801-1866) op te volgen als professor in de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Later zou hij er ook de Germaanse literatuurgeschiedenis doceren. Het gezin verhuisde dus opnieuw naar België, waar het in een imposant herenhuis in de Minderbroedersstraat te Leuven zijn intrek nam. Toen financiële moeilijkheden Paul Alberdingk Thijm ertoe dwongen deze mooie woning te verkopen, verhuisde het gezin in 1889 naar de Abdij van Vlierbeek, waar het zijn intrek nam in de voormalige kloostervertrekken* van de abdij.
Voor Paul Alberdingk Thijm, die zoveel hield van de natuur en die jaarlijks rust en schoonheid ging zoeken in de geboortestreek van zijn echtgenote, werd de vredige oase van deze vroegere benediktijnenabdij, te midden van de stilte van de landelijke omgeving, al snel een nieuwe thuis. Een thuis waar kunst opnieuw een belangrijke plaats zou innemen. De statige kloosterwoning met de mooie Rubensiaanse ingangsdeur ging na een tijdje lijken op een klein en intiem museum.
Elisabeth - inmiddels 26 jaar - was uitgegroeid tot een volwassen dame met uitmuntende capaciteiten. Ook zij verhuisde mee naar Vlierbeek en zou hier tot het einde van haar leven blijven wonen.
Een amoureuze relatie met Albrecht Rodenbach?
Dankzij de vriendschappen van haar vader, had Elisabeth een ruim netwerk in het kunstwereldje van weleer. Eén relatie springt er echter uit omdat deze mogelijk amoureus van aard was. Het verhaal gaat dat de dichter-toneelschrijver Albrecht Rodenbach (1856-1880), student Wijsbegeerte en Letteren aan de Leuvense Universiteit, verliefd werd op Elisabeth. Zo zou hij wel eens voor of na de colleges een minnebriefje in de binnenrand van de hoed van diens professor Alberdingk Thijm gestoken hebben, dat er - wanneer vader thuis kwam - ongezien door dochter Elisabeth werd uitgehaald.
Volgens Elisabeth echter behoren de verhalen over deze minnebriefjes tot het rijk der fabelen. Zelf getuigde ze nooit dure eden, noch liefdesverklaringen van de dichter te mogen aanhoord hebben. Trouwens van 1877 tot 1880 - de periode dat Rodenbach student was aan de Leuvense Universiteit – zat Elisabeth op pensionaat te Freiburg-im-Breisgau (de thuisstad van haar moeder) waar ze haar studies voltooide. Enkel in de vakanties kwam ze dan naar huis.
Een voorliefde voor muziek en opmerkelijke bijdragen aan “Dietsche Warande en Belfort”
Op vele kunstgebieden was Elisabeth thuis, maar vooral de muziek was haar lief. Een voorliefde die ze erfde van haar vader. Bekend is dat ze erg bedreven was op het klavier en dat haar muzikologische kennis zeer ver reikte.
Ook haar talenkennis was uitmuntend. Haar vertalingen van de gecomponeerde werken van Edgar Tinel (1854-1912) in het Duits, zoals het oratorium Franciscus en de opera Godelieve, verdienden veel lof.
In tijdschriften en dagbladen leverde ze tal van bijdragen, altijd anoniem, zowel in het Nederlands, het Frans als het Duits. Haar artikel in twee afleveringen van juli en augustus 1901 over de musicus Edgar Tinel in het literair-culturele tijdschrift “Dietsche Warande en Belfort”** - gepubliceerd onder het pseudoniem Albert Vander Elst - werd destijds zeer opgemerkt.
Sinds de jaren 1880 was Elisabeth bevriend met Tinel (getuige een omvangrijke correspondentie tussen hen beiden) en verbeterde ze zijn muzikale drukproeven, vertaalde zijn teksten, kopieerde manuscripten, …
Ze was dus goed geplaatst om een studie over hem te schrijven. Om die reden werd haar, na het overlijden van Tinel eind oktober 1912, opnieuw gevraagd een artikel over hem te schrijven voor Dietsche Warande en Belfort. Maar dat weigerde Elisabeth omdat ze, naar verluidt, het op doktersvoorschrift rustiger aan moest doen.
Als dochter van Paul Alberdingk Thijm had Elisabeth een vrij gemakkelijke toegang tot Dietsche Warande en Belfort, maar wellicht was het Marie Elisabeth Belpaire - eigenares en financier van het tijdscrift - die haar aanspoorde om er enkele bijdragen in te publiceren. Belpaire oefende immers een sterke invloed uit op de ideologische en redactionele lijn van het tijdschrift. Ze was één van de weinige vrouwen die er in de eerste decennia van de twintigste eeuw in slaagde om de dominantie van mannelijke auteurs, redacteurs en critici in het literaire veld te doorbreken. Zij introduceerde daartoe vrouwelijke auteurs - waaronder dus Elisabeth - in het tijdschrift en verdedigde de publicatie van hun geschriften. Belpaire riep ook geregeld Elisabeth’s hulp in voor de vertalingen naar het Duits, onder andere van haar boeken over Beethoven en Constance Teichmann.
Elisabeth Alberdingk Thijm had een brede culturele interesse en trad, net als Belpaire dat later zou doen, op als mecenas voor verschillende kunstenaars en schrijvers, onder wie de graficus Frits Roderburg (1884-1963) en haar neef auteur Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm (1864-1952), bekend onder het pseudoniem Lodewijk van Deyssel. Op voorspraak van Elisabeth zou Tinels weduwe vanaf eind 1912 ook een rente van Belpaire ontvangen en ook voor anderen bemiddelde ze bij Belpaire.
Elisabeth Alberdingk Thijm, een markante Vlierbeekse dame
Elisabeth bleef tot het einde van haar leven in het Gastenkwartier van de Abdij van Vlierbeek wonen. Na de dood van haar ouders, leefde ze hier in stilte, te midden van de herinneringen aan haar vader. “Mijn eenige titre de gloire, waarop ik dan ook fier ben”, schreef ze in 1906 aan criticus-essayist en familievriend Jules Persyn (1878-1933), “is, dat mijn edele onvergetelijke Vader zaliger mij genoeg ontwikkeld achtte, om mij nu en dan eens een kijkje te vergunnen in zijn overrijk geestes- en zieleleven”.
Voor Vlierbeek was zij echter meer dan de schaduw van haar vader. Zij groeide uit tot een markante Vlierbeekse dame. Tijdens beide wereldoorlogen zette juffrouw Alberdingk Thijm zich immers enorm in voor de Vlierbekenaars. Dankzij haar goede kennis van het Duits, bemiddelde zij in de oorlogsjaren tussen Vlierbeekse vluchtelingen – die ze gastvrij in de kelders van de Abdij van Vlierbeek liet schuilen – en vertegenwoordigers van het Duitse leger.
Oud-leerlingen van haar vader, kunstenaars en vrienden getuigden dat ze een aristocratische, zachte verschijning was, naar wie velen in Vlaanderen, Nederland en Duitsland opkeken.
Elisabeth Alberdingk Thijm stierf kinderloos op 27 oktober 1952 in Vlierbeek en ligt samen met onder meer haar ouders en haar gezelschapsdame Charlotte de Caritat de Peruzzis (1883-1953) begraven op het kerkhof bij de abdij van Vlierbeek (Familiegraf Alberdingk Thijm - Blok A, Rij 5, Nummer L27).
Het grafmonument is een ontwerp van de gekende Nederlandse architect Petrus Josephus Hubertus (Pierre) Cuypers (1827-1921), bouwmeester van onder meer het Rijksmuseum en het Centraal Station, beide in Amsterdam.
De Alberdingk Thijmlaan - die loopt van de Noorderpoort van de abdijsite tot aan de Schoolbergenstraat - is een blijvende getuigenis aan de levensjaren van deze familie in de Abdij van Vlierbeek.
* Begin 19de eeuw - na de opheffing van de abdij dus - werd het Gastenkwartier van de abdij van Vlierbeek verbouwd en onderverdeeld in woningen.
**Eind 1887 nam Paul Alberdingk Thijm de hoofdredactie van het literair-culturele tijdschrift Dietsche Warande over van zijn broer Joseph die het in 1855 opgericht had. Paul Alberdingk Thijm bracht het tijdschrift naar Vlaanderen en gaf er een volledige Vlaamse toets aan. In 1900 fusioneerden de tijdschriften Dietsche Warande en Het Belfort tot de Dietsche Warande en Belfort en werd Alberdingk Thijm gewoon redactielid.
© Heemkundige Kring Vlierbeek vzw