Kris Gelaude
Als ik mijn verhaal een titel zou moeten geven, dan zou het worden “Kiezen voor het leven”. En daarmee bedoel ik: alles wat je overkomt, het mooie en het moeilijke, integreren in je leven. Er zijn tal van omstandigheden in het leven waar we niet voor gekozen hebben en waar we misschien ook helemaal niet voor zouden kiezen als we die vrijheid hadden. En toch zet alles waarmee we geconfronteerd worden ons voor de keuze om met die gegeven werkelijkheid iets te doen waardoor ze ook betekenis kan krijgen. Ofwel om ze een leven lang achter ons aan te slepen. Dat is het accent dat ik wil leggen in mijn verhaal en in mijn leven.
Ik werd geboren op het einde van de oorlog op het West-Vlaamse platteland, als oudste van vijf. Van huis uit gelovig en opgevoed met christelijke waarden. Ook al moesten wij van kleins af aan hard werken, toch kijk ik terug op een gelukkige kindertijd. Het leven was eenvoudig toen en we hadden weinig nodig om gelukkig te zijn. Eén van de waarden die wij als kind expliciet meekregen was leren zorg dragen voor alles en voor elkaar. Ik heb dat altijd ervaren als een christelijke eigenschap.
De dingen die je worden toevertrouwd, hoe simpel ook, beschouwen als waardevol, gaande van het simpelste werktuig tot ieder levend wezen, plant of dier, dat zorg en voedsel nodig had. Zo leer je eerbied voor de schepping. Zo leer je respect. Zo leer je verantwoordelijkheid. En evenzeer hoe uiteindelijk alles met alles verbonden is. Iets om dankbaar voor te zijn.
Mijn moeder was een diepgelovige vrouw, maar in al haar eenvoud, was ze ook een zeer zelfbewuste vrouw was, die niet kritiekloos alles zomaar slikte en die nadacht over wat zij ons als waarden meegaf. Zo’n zelfbewustzijn hebben wij van haar meegekregen. Daarnaast was er ook haar liefde voor het woord, voor schoonheid, voor taal en poëzie, zoals zij dat geërfd had van haar vader. In een tijd nog zonder radio en TV vertelde hij ’s avonds verhalen, droeg gedichten voor en declameerde luidop bijbelse teksten, zoals de proloog van het Johannesevangelie. “In het begin was het woord”. Dat waren voor mij dus van kleins af aan woorden met kracht, fascinerende woorden ook. Zo leerde ik hoe taal een instrument kan zijn om bezieling, begeestering door te geven. Dat mocht ik ook ondervinden in de jeugdbeweging (VKSJ, Chiro, KLJ). Ik zou kunnen zeggen dat het woord mij op een bepaalde manier altijd geroepen en gestuurd heeft. Maar ook het leven zelf heeft dat gedaan en me een weg gewezen in wat zich aandiende, wat betekent dat het mij meermaals voor fundamentele keuzen heeft geplaatst.
Toen ik 18 was stierf mijn moeder. Ik was de oudste van 5 en het was evident dat ik na de zorg voor moeder ook de zorg voor het gezin op mij nam. Ik heb dat van harte gedaan. Het is een zeer ingrijpende periode geweest. Na het sterven van moeder, zakte vader weg in een depressie zodat ik samen met een jongere broer voor een heel grote verantwoordelijkheid geplaatst werd. Later pas besefte ik hoezeer er op die manier een punt gezet was achter mijn jeugd en achter veel waar ik van droomde. Dat soort situaties verandert alles en het zet je vooral ook aan het denken. Het dwingt je uiteraard ook om fundamentele keuzen te maken. M.a.w. om te kiezen voor het leven, maar dan in de betekenis die het voor Abraham en Sarah heeft gehad. Om te kiezen voor het leven moesten zij alles achterlaten, dromen en verwachtingen, en het onzekere tegemoet gaan. Dat gold op een bepaalde manier ook voor mij.
Overigens stond ik met al mijn ervaringen alleen. Het was een tijd waarin er heel weinig bespreekbaar was. Wat je overkwam, daar hoefde je in je eentje maar zien uit te komen. Sommige ervaringen hebben een blijvende indruk op mij gemaakt. Zo ondervond ik dat volwassenen de pijn en het verdriet van kinderen dikwijls in grote mate onderschatten en miskennen. Wat kinderen beleven wordt vaak niet ernstig genomen. Een andere ervaring was dat medelijden niets betekent als niemand het voor je opneemt. Ook in het algemeen is de manier waarop buitenstaanders met het lijden van anderen omgaan dikwijls neerbuigend en niet echt empathisch. Dat gebeurt meestal uit onmacht, maar men meent zich boven het lijden te kunnen plaatsen met uitspraken en advies, terwijl er in de eerste plaats schroom en ontzag nodig is. De lijdende verdient alle tijd en eerbied. En als er niet geluisterd wordt, heeft men ook niets te bieden. Dat zijn ervaringen die me al heel jong getekend hebben en ik nam me voor om met die inzichten ook iets te doen. Mensen die mijn werk kennen zullen wel reeds gemerkt hebben dat de thematiek van het lijden heel dikwijls aanwezig is in wat ik schrijf. Al schrijvend probeer ik daarvoor ruimte te scheppen. Het is iets waar ik me echt toe geroepen voel. Zoeken naar woorden en naar beelden waarin mensen iets van hun pijn horen weerklinken en op die manier dan ook misschien een beetje troost kunnen vinden. Want troost biedt tegelijk ook hoop.
Toen ik halfweg de 20 was ben ik ingetreden bij de zusters van de Jacht. Het was de tijd net na het 2de Vaticaans Concilie. Paus Johannes XXIII blies een frisse adem door de Kerk. Ze moest eigentijdser worden, onder meer met liturgische teksten en gebeden in de eigen taal, die eenvoudig en verstaanbaar waren. Tot dan toe was liturgie veeleer een soort magie geweest waarbij je als gelovige vooral toeschouwer bleef. Liturgie in de volkstaal moest dan ook veel meer worden dan een vertaling van de aloude gebeden en rituelen. Er moest echt een nieuwe taal en nieuwe vormen komen. In Nederland schreef Huub Oosterhuis in 1964 het boekje “Bid om vrede”. Daarmee kregen gelovigen een eigen stem en moesten wij ons bijgevolg bewust worden van een eigen geloofsspreken. En op termijn daaraan verbonden een eigen plaats en verantwoordelijkheid in het gelovige gebeuren.
Oosterhuis heeft me altijd geïnspireerd. Ik werd meteen aangestoken door zijn liturgische taal. En ik kreeg de opdracht om ook voor onze gemeenschap eigentijdse teksten en gebeden te schrijven. Alleen al de uitdaging om dat te doen en het vertrouwen dat mij op die manier gegeven werd, zijn voor mij van enorme grote waarde geweest. Samen met de degelijke vorming die wij kregen, heeft dat schrijven van toen mij uiteindelijk voor de rest van mijn leven de weg gewezen. Iets waarvoor ik alleen maar heel dankbaar kan zijn. En het heeft mij tegelijk een kritisch denken geleerd. Ook in gelovige context. Je schrijft niet alleen maar mooie dingen. Wat je zegt moet aansluiten bij de bijbelse bronnen, maar evenzeer bij het echte leven van concrete mensen. Naar mijn gevoel is dat nodig om te kunnen beantwoorden aan de echte noden van de tijd. We moeten onszelf steeds weer durven bevragen, blijven herdenken en herzien.
Ook al ben ik niet in de Jacht gebleven, toch zijn religie, spiritualiteit en ook liturgie voor mij wel zeer fundamenteel gebleven. Maar ik geef toe dat het een lange zoektocht is geweest vooraleer ik later zelf een geloofsgemeenschap heb gevonden waarin ik me in die zin ook werkelijk thuis kon voelen en waar de openheid voor initiatief en inspiratie groot genoeg was. Uiteindelijk is dat de Dominicaanse kapelgemeenschap geworden van Filosofenfontein in Heverlee. Een zeer geëngageerde, maar evenzeer kritische gemeenschap, die door velen gedragen wordt en waar het geloofsspreken steeds van onderuit kan groeien en niet wordt opgelegd van hogerhand. Sinds ruim 20 jaar zijn wij daar o.a. met een grote groep lekenvoorgangers die allemaal een stevige inbreng hebben. En dan merk je dat daar, waar er voldoende ademruimte en vertrouwen is, er ook een nieuw religieus denken kan ontstaan en inspiratie wordt doorgegeven. Bijvoorbeeld, aan een Open Kerkdag in 2006 koppelden wij een tentoonstelling met beelden van Willy Peeters, zowel binnen als buiten de kapel. Op het altaar stond een beeld met als titel “De Hemeldragers”. Een inspirerend beeld met 7 geknielde figuren, mannen en vrouwen, met hun armen naar boven gestrekt. Ik stond in voor de viering en schreef bij dat beeld een gedicht voor die gelegenheid. Enige tijd later vroeg onze organist/dirigent, Arnout Malfliet, mij of hij het eerste vers daarvan op muziek mocht zetten. Het werd het eerste lied van ondertussen meer dan 50 eigen liederen die in onze gemeenschap en ook daarbuiten gezongen worden.
Tekst: Wie anders zou de hemel dragen?
Voor mij moet geloofstaal onze ogen openen, ons wakker schudden. In liturgische teksten moet er naar mijn gevoel dus altijd een oproep weerklinken.
Voorbeeld: Opening zomerseizoen Magdalenakerk in Brugge.
Commentaar: “Teksten zijn te moeilijk en niet bruikbaar omdat je er moet over nadenken.” Is dat niet juist de bedoeling? Dat de woorden iets oproepen en zodoende letterlijk iets in beweging kunnen brengen. Religie en bijgevolg ook religieuze taal moet hoe dan ook mensen doen nadenken, net zoals ze ruimte moet scheppen voor het onzegbare.
Cfr. Bruno Forte: over het onderscheid tussen gelovigen en niet gelovigen.
Religie en bijgevolg ook religieuze taal moet mensen doen nadenken. En dat is het juist wat de mensheid nodig heeft vandaag. Reflectie, bezinning i.p.v. ons te laten meeslepen en te luisteren naar de taal van de massa.
Jan Bossuyt: “We leven in het tijdperk van de verdwazing”. Als gelovige moeten wij daar tegenkracht aan bieden, zgn. vanzelfsprekendheden in vraag durven stellen en werkelijk kiezen voor het leven. Of m.a.w. voor dat wat blijvend is.
Ik ben er ook van overtuigd dat er in liturgische taal schoonheid moet doorklinken, een taal die mensen kan beroeren. Dat probeer ik in elk geval te doen met mijn teksten. Schoonheid heft ons tenslotte op boven het alledaagse en het kleine, het gebrekkige. Het verwijst naar wat groter is. Op die manier is schoonheid integreren ook een daad van verzet tegen het berekende, tegen het fatalisme en de oppervlakkigheid. Zeker in tijden al deze. Vaak stel ik ook vast dat mensen in moeilijke omstandigheden, zoals bij rouw en verdriet, behoefte hebben aan schoonheid. Men kan dan weinig doen met rationele taal, terwijl enkele empathische of misschien zelfs poëtische woorden juist onverwacht herkenning bieden en van daaruit zelfs troostend kunnen zijn. Schoonheid is onmisbaar voor mij, ook al ligt die schoonheid dikwijls in het kleine. Het blijven zoeken naar schoonheid kan echt helend zijn en het kan evenzeer een vorm zijn van kiezen voor het leven. Op momenten waarop wij ons bijzonder kwetsbaar voelen, hebben wij iets nodig dat ons doet opkijken, dat zegt dat er zelfs in de rauwe werkelijkheid iets onbenoembaars aanwezig is. Zelfs in de grootste duisternis verschijnt uiteindelijk het licht.
Toen één van mijn kinderen op 22-jarige leeftijd de diagnose kreeg van een ver gevorderde kanker, waren wij stom geslagen. Maar hoe ziek zij ook was, toch bleef zij daar zelf bijzonder rustig bij. De volgende dag vertelde ze mij hoe ze over alles had nagedacht en dat zij een keuze had gemaakt. Dat verwoordde ze in een kort maar aangrijpend gedicht. En ze voegde eraan toe: “Als ik bij mijn geboorte had kunnen kiezen voor het leven of niet, wetend dat wat nu gebeurt mij allemaal te wachten stond, dan nog had ik voor het leven gekozen. Want het gaat er in het leven niet om dat je ontkomt aan pijn en ellende, maar wel dat je wat je overkomt probeert te integreren in je leven.” Dat was haar keuze. En alle andere woorden verstomden daarbij. Dit getuigde van een diepe, innerlijke kracht waar niemand iets kon tegenover zetten. En ook al is de weg toen heel lang en moeilijk geweest, het was vaak schoonheid die ons troost heeft gebracht.
Dat kan, mits je durft leven vanuit een zachte kracht. De zachte kracht van vertrouwen en geduld. De zachte kracht van mededogen. De zachte kracht ook van kwetsbaarheid. Het is een kracht die niet ontstaat vanuit kennis of prestatie. Maar die groeit vanuit het diepste van jezelf en dikwijls vanuit onmacht en pijn. Het is helaas voor niemand evident om te leren leven met kwetsbaarheid.
Mijn echtgenoot was een rationele man. Een wetenschapper, die erin slaagde om op zijn 53ste nog een doctoraat te halen en die dat deed naast zijn fulltime job. Enkele jaren later werd hij ernstig ziek. Hij moest meteen al zijn projecten opgeven en werd bovendien volkomen afhankelijk van mij. En toch, wat wij nooit in hem gezien hadden gebeurde. Hij werd mild en leerde de moed om kwetsbaar te zijn. Het maakte hem groter dan welke prestatie ook. En het heeft van de paar jaar die ons samen nog gegeven werden weliswaar geen gemakkelijke, maar toch een kostbare en gezegende tijd gemaakt.
Er ligt een diepe kracht verborgen in het kwetsbaar durven zijn. En het is die kwetsbaarheid die ik ook wil verweven in mijn poëzie.
Waarom en voor wie schrijf ik?
Er is zeker een religieus publiek dat zich kan vinden in mijn teksten, ook al heb ik het niet voortdurend over God. Ik vermijd heel bewust om ook maar enig religieus jargon te gebruiken en vertrek daarom vanuit het doodgewone, maar dan wel in het besef en in de overtuiging dat in iedere brok materie iets van het mysterie verborgen ligt en dat God hier en nu aanwezig is en onder ondenkbaar veel vormen dan één van ons durft te vermoeden. Dat is voor mij ook een manier om mijn woorden toegankelijk en herkenbaar te maken voor iedereen die enigszins zoekend is, religieus of niet. Heel veel mensen, ook al zijn ze niet meer kerkelijk, hunkeren naar zin, naar blijvende waarden en naar iets dat hen een beetje boven het rauwe en het ruwe optilt. Die mensen hoop ik een beetje tegemoet te kunnen komen, niet met geloofswaarheden, maar met menselijkheid. In dat bewustzijn voel ik mij gesteund door een visie als die van Max Wildiers, die 30 jaar geleden schreef: “Zolang de mensheid zoekt en liefheeft is ze religieus”.
Wat ik schrijf zijn woorden die opborrelen. Soms vind ik ze als een antwoord op mijn eigen zoeken. Soms vallen ze mij a.h.w. in de schoot. Ze komen van elders. Ze worden je ingegeven, zo zegt men toch. Ze zijn verwant met de stilte. Vaak is het waarheid of schoonheid die erin oplicht. Ze zijn bedoeld om samen te brengen wat in onszelf dikwijls zo verbrokkeld en verdeeld is. Om te verhelderen en te verdichten. En om uiteindelijk ook ruimte te scheppen voor het onzegbare.
Ik denk dat het die ervaring is die mij altijd weer aan het schrijven zet. Want geloof me vrij, inspiratie valt niet zomaar uit de hemel. Ik kan slechts schrijven omdat er vragen zijn die mij raken, omdat ik verhalen hoor van mensen. Omdat ik dingen zie gebeuren, die mij niet onberoerd laten. Omdat mijn aandacht wordt gewekt voor leemten die er zijn. Omdat ikzelf een zoeker ben. En zeker ook omdat ik de grote behoefte heb om wat ons in het leven overkomt – het mooie zowel als het moeilijke – een beetje naar het licht te houden en het toe te voegen aan het leven. Samengevat: ik schrijf dus nooit alleen voor mezelf.
Uiteindelijk wil ik vooral proberen om telkens weer iets van hoop door te geven. En als er een tijd is waarin dat nodig was, dan is het wel nu. Zelfs in de moeilijkste omstandigheden kunnen wij maar voor elkaar iets betekenen wanneer dat wat we doen of wat we zeggen een beetje hoop en kracht weerspiegelt. Hoop doet niet alleen leven, hoop is leven. We leven in een donkere, harde en erg verontrustende tijd, met veel pessimisme. Met individualisme en onverschilligheid. Een mens voelt zich machteloos daartegenover. Maar zelfs dan nog hebben we allemaal het vermogen in ons om telkens weer te zeggen: “En toch”, wat ook betekent: “Kiezen voor het leven”. Want er is altijd meer, het kan altijd anders. En dat spreekt dan uit kleine dingen. Uit kleine gebaren. Uit kleine inspanningen van elke dag. Daar zit hoop in. Op die manier kan hoop ook een vorm van verzet zijn tegen alle zinloosheid in deze wereld. En zulke hoop wil ik doorgeven in mijn werk.
Oosterhuis, die altijd mijn inspirator is gebleven zei ooit: ‘Het is van levensbelang plekken te creëren waar je kan ervaren dat een ander bestaan, een andere wereld mogelijk is. Plekken waar troost gevonden wordt, als tegenwicht voor de ellende in de wereld. Je moet het aan elkaar blijven zeggen, niet in het wilde weg, maar zo dat het mensen motiveert om een stapje verder te komen.’
Ik hoop een beetje daartoe bij te dragen.