Tijdlijn
1834 – 1845: Vlierbeek na de afschaffing van de abdij
De eerste pastoor van het zelfstandige Vlierbeek was A. Boomans. Victor Van Schaeybroeck volgde in 1834 Boomans op als pastoor. In zijn "Cronijck of memorieboek van de succursale kerk van Kessel-Loo" tekende hij zijn indrukken op over de toestand van de kerk zoals hij die aantrof bij zijn aanstelling. De eerste zin spreekt reeds voor zich: "Hier gekomen zijnde heb ik een schoon kerkgebouw gevonden dog in een alderslegsten staed zonder middelen en zonder meubelen of ornamenten als alleenlijk het noodzaekelijk om nauwelijks het H. Sacrificie te kunnen verrigten". Uit het vervolg van de tekst blijkt inderdaad dat deze bewering niet uit de lucht gegrepen was. Het doksaal werd gestut door twee dennestammen; er was geen sacristie; de zuidwestelijke hoek van de toren was aan het afbrokkelen en de bol dreigde te vallen.
Niet alle abdijgebouwen waren nuttig voor de toenmalige bewoners en men liet drie armen van het kloosterpand afbreken, op drie traveeën na. Die werden ingericht als bergplaats en bevinden zich nog steeds in de tuinen achter de hoofdvleugel. De westelijke arm van dit pand bleef behouden en werd geïntegreerd in de woningen die in het hoofdgebouw werden ingericht. Ook andere gebouwen die het pand langs de noord- en oostzijde omgaven, zoals de sacristie, de kapittelzaal en de refter, liet de kerkfabriek afbreken. Stenen en schaliën moesten worden gekuist en samen met het hout opgestapeld voor verkoop. Door deze afbraak werd de abdij beroofd van de gebouwen die haar het meest kenmerkten.
In 1841 bevond het archief van de vroegere abdij zich nog steeds in de archiefkamer. Na de vlucht tijdens de Franse Overheersing was het intact teruggebracht. Jan Vanden Schoor, één der teruggekeerde monniken (+1842), toonde het aan Edward Van Even, archivaris van Leuven, die verwonderd was over de rijkdom van dit archief en van de zorg waarmee het was opgeborgen. Pastoor Van Schaeybroeck besloot echter alles te verbranden, wellicht in de mening dat zich hierin "verboden" documenten konden bevinden, vermits Vlierbeek een "ketterse" abt, Pieter Paradaens, had gekend. Deze verbranding in één van de grote ovens van de abdij duurde verscheidene dagen. Ongetwijfeld betekende dit een onherstelbaar verlies. Voor het schrijven van de geschiedenis is men dus aangewezen op andere bronnen, vooral afkomstig van de instellingen waarmee het convent betrekkingen onderhield. Het parochiearchief van Vlierbeek - sedert 1965 bewaard in het Stedelijk Museum te Leuven - en nu in het Rijksarchief, bevat slechts enkele oude stukken over de abdij, zoals brieven over indulgenties en relieken, leenboeken en registers van goederen. Het grootste deel heeft echter uitsluitend betrekking op de in 1829 gestichte parochie zelf.
Klik op de foto's om ze te vergroten.
© Heemkundige Kring Vlierbeek vzw